|
Figuur 10. Verbinding op de afscherming van de antenneleiding d.m.v spiraalvormige windingen van de aardleiding. Dit moet voorzichtig gebeuren zonder beschadiging van de afscherming. Deze verbinding na het aanbrengen waterdicht afwerken. |
Al heeft een woning zelf geen bliksemafleiderinstallatie, bestaande uit een leidingnet op het dak met afgaande leidingen rondom, dan zijn er toch een aantal voorzieningen die men met enige handigheid zelf kan aanbrengen. Hiermee kan een relatief goede beveiliging tegen schade veroorzaakt door blikseminslag worden verkregen, indien men ook de maatregelen onder 1, 2 en 3 treft.
De maatregelen die men zelf kan nemen zijn de volgende:
a. Leg een "aarding" aan. |
Voor zo'n aarding bestaan twee mogelijkheden:
- Een verticaal in de grond geslagen aardelektrode
gebruik hiervoor bij voorkeur een koperen waterleidingbuis. Deze buis moet minstens vier meter lang zijn en kan met een hamer in de grond worden gedreven. In veel gevallen kan een dergelijke buis ook met behulp van een tuinslang, aangesloten op de waterleiding, de grond in worden gespoten(zie figuur 6).
- Een horizontaal in de grond gegraven aardelektrode
gebruik hiervoor bij voorkeur twee in elkaar getwiste vertinde koperdraden, elk met een doorsnede van 6mm2 (2,75mm middellijn) en een lengte van ten minste 15m. Graaf deze leiding 60cm diep in de grond.
Het is uit veiligheidsoverwegingen niet toegestaan de elektrische veiligheidsaarding (randaarde) voor de bliksembeveiliging te gebruiken.
b. Verbind de metalen antennemast door middel van een vertinde koperdraad met een doorsnede van minstens 6 mm2 (2,75mm middellijn) met de aarding. |
De vertinde koperdraad kan aan de antennemast worden bevestigd door middel van een klembeugel (zie figuur 7). De verbinding met de verticale aardelektrode kan op soortgelijke wijze of door solderen tot stand worden gebracht. De vertinde koperdraad tussen antennemast en aarding (zogenaamde afgaande leiding) moet met zo min mogelijk bochten de kortste weg volgen tussen de voet van de mast en de aardelektrode. Indien de antenne zich op of aan de woning bevindt, moet de draad deugdelijk aan de buitenkant van de woning worden bevestigd.
Tegelijkertijd moet deze draad op zo groot mogelijke afstand van andere leidingen aangelegd worden. Indien de draad een metalen dakgoot of dakrand passeert, moet hiermee een verbinding worden gemaakt, bij voorkeur een klemverbinding.
c. In de meeste gevallen is de antenneleiding een zogenaamde coaxiale kabel, bestaande uit een geïsoleerde kern met daaromheen een afscherming van gevlochten koperdraadjes. Verbind deze afscherming met de aarding. |
Hiervoor dient in de antenneleiding, vlak voor deze de woning binnen gaat, een neerwaartse lus te worden aangebracht, zoals reeds genoemd onder 2. Dit is schematisch aangegeven in figuur 5. Op het laagste punt in de lus moet de mantel van de kabel voorzichtig worden verwijderd. Verbind aan de afscherming een koperdraad met een doorsnede van ten minste 6mm2 en werk deze verbinding waterdicht af. Verbind het andere einde met de aarding, waarbij de draad de kortste weg moet volgen met zo min mogelijk bochten. Voor details, zie figuren 8, 9 en 10.
Bij meer dan ene antenneleiding geldt deze maatregel voor elke antenneleiding afzonderlijk.